Het is al lang geleden, die dag dat ik op deze plek met mijn voeten in de verse aarde werd gezet,. Dat iemand mij een lang en voorspoedig leven toewenste. Die eerste keer dat de Zon onder ging en mij met zijn gloedvolle kleuren betoverde… ik wuifde hem met mijn broze takken na en was bang dat hij nooit meer terug zou komen. Maar hij kwam weer op in een stralend licht en ging weer onder. Kwam opnieuw op en geen opnieuw onder. Eindeloos vaak. Ik zag mensen voorbijkomen, hoorde hun opgewonden stemmen, hun schaterlach. Kleine handjes voeIde ik op mijn bast, stemmetjes die ‘Dag boom!’ zeiden. Hoorde het harde huilen van een meisje dat viel met haar fietsje, zag haar knie die opeens rood werd. Vaak kwamen twee vrouwen samen in de schaduw van mijn takken. Ik heb sneeuw aan mijn voeten gehad en mijn bladeren hebben verzengende zon doorstaan. Mijn takken hebben diverse malen gestoeid met de Wind. Ik doorstond het allemaal want ik was inmiddels een sterke boom geworden, zo groot dat ik over de huizen heen kon kijken.
Maar nu zijn mijn dagen geteld. Want opeens waren daar die mannen met hun gele gevaarte. Ze wroetten de hele aarde los tot zover mijn oog reikte. Ik trilde tot in mijn tenen. een chaos en oorverdovend lawaai was het. Ik wist het, toen de zon onderging. Anders was hij: rood als eens het bloed van het meisje was. De mannen kwamen terug, steeds weer. Op een dag, nog maar kort geleden, kwamen ze met hun gele gevaarte wel heel dichtbij. Een grote arm zwiepte naar beneden en klauwde zich in de aarde tussen mijn voeten. Ik zette me schrap zoals ik al zo vaak met de wind had gedaan en na een tijdje gaven de mannen het op. De volgende dag stond er een geel bord voor mij. Die avond kwamen de vrouwen weer. Dichterbij waren ze dan ooit: ze raakten me zelfs aan. Ik voelde hun liefdevolle energie door me heen stromen. Nu wist ik het zeker. Ik liet mijn bladeren hangen. Voelde de gouden zonnestralen, de regendruppels op mijn huid. Voor het laatst…