Met vereende krachten sleepten ze de manden naar de huiskamer. Beurtelings mochten ze een pakje uitkiezen en het aan degene geven wiens naam erop geschreven stond. Er waren cadeautjes voor de grote mensen, veel nuttige dingen voor in huis – Sint is tenslotte ook een nuchtere, praktisch ingestelde man – maar ook grappige, leuke dingen, want hij heeft ook humor. Tobias vond het gekraak van het pakpapier dat op zijn tafelblad was gelegd, maar wat leuk en lachte met hoge kreten. Toen was er een pakje voor hem.
‘Kijk!’ zei tante Margreet met een hoge stem, ‘een kerstmannenmuts! Er zit een lampje in!’
Tobias staarde nietsvermoedend naar de lap stof..
‘Zet hem maar eens op je hoofd, Naomi’, zei tante Margreet tegen Tobias’ zusje, dan kan Tobias het goed zien.’
Naomi deed wat haar gevraagd werd. Tante Margreet drukte op het knopje en daar lichtte het lampje rood op.
Een klein wonder voltrok zich voor Tobias’ ogen, een wonder dat hem helemaal naar zich toe trok, zijn hele wezen omvatte. Ze kon het niet zien, maar ze wist het: die onzichtbare wonderschone wereld waarvan hij deel uitmaakte. Die ze nu ook zo goed kon aflezen aan de verrukking die door zijn fysieke verschijning heen brak, hem volledig overnam. Ook zij werd steeds gegrepen, niet omdat ze zag wat hij zag, maar omdat ze iets wist wat groter was dan zijn fysieke beperkingen, groter dan de mensheid.
Uit: ‘Tobias’, het boek over mijn zoon. meer informatie